Technologie

Credit: NASA / C. Henze

Interferometrie

Energie is schaars in ruimtevaartuigen en dus kan LISA haar lasers niet meer vermogen geven dan 1 Watt. Nadat de laserstralen de 2,5-miljoen kilometerlange reis hebben afgelegd tussen twee satellieten, blijft er slechts 250 picoWatt over. Dat vormt een uitdaging voor de detectoren, die hun ruis ver onder dit zwakke signaal moeten houden. Het maakt het bovendien onmogelijk om LISA als een conventionele Michelson-interferometer te gebruiken. Na terugkaatsing met een spiegel zou het signaal praktisch verdwenen zijn als het weer aankomt bij de oorspronkelijke satelliet. Gemiddeld zou in drie dagen tijd slechts één foton de detector raken.

LISA werkt daarom met phase-locked interferometrie. Als ruimtevaartuig B een laserstraal ontvangt van ruimtevaartuig A, stuurt hij een laserstraal in dezelfde fase terug als hoe de oorspronkelijke laserstraal arriveerde. Ruimtevaartuig A meet weer in welke fase die laserstraal arriveert, en vergelijkt het met de fase waarin hij de oorspronkelijke lasterstraal uitzond. Als dit verschil varieert tussen opeenvolgende pulsen, moet er een zwaartekrachtsgolf zijn gepasseerd.

Afschermende behuizing

Externe factoren zoals zonnewind en kosmische straling duwen LISA’s satellieten onregelmatig een piepklein beetje uit hun baan, wat de metingen verstoort. Daarom huist in elke satelliet een vrij zwevende testmassa—een kubus van goud en platina met zijden van 46 millimeter. De behuizing beschermt die tegen ongewenste invloeden zoals de zonnewind en kosmische straling, zodat ze alleen onderhevig zijn aan zwaartekrachtsinvloeden. Elke satelliet gebruikt zijn testmassa vervolgens als referentiepunt om zijn oorspronkelijke plek en oriëntatie weer in te nemen met een precisie van tien nanometer, ofwel één tienduizendste van de dikte van een haar.

Microraketjes

De satellieten voelen waar hun testmassa zich in hun binnenste bevindt door veranderingen in elektrische geleiding op te merken, op dezelfde manier zoals een smartphone de positie van een vinger voelt of een theremin de positie van een hand. Raketjes met een minuscule kracht van twee tot dertig microNewton brengen de satelliet weer in een positie waarbij de testmassa zich precies in het midden bevindt. Ter vergelijking: het vergt tienduizend microNewton om op aarde een mier op te tillen. Brandstof is dan ook niet nodig; de raketjes stoten koude stikstof uit. Sterker nog, raketmotoren zouden veel te onnauwkeurig zijn. Er is een precieze stootkracht vereist tot op 0,1 microNewton nauwkeurig.

Credit: ESA/ATG medialab

LISA Pathfinder

Om zeker te weten dat het concept van interferometrie werkt bij vrij zwevende testmassa’s in de ruimte, lanceerde ESA in 2015 LISA Pathfinder. Dit enkelvoudige ruimtevaartuig bevatte twee testmassa’s op een onderlinge afstand van ongeveer 40 cm en testte daar de LISA-technologie op. Ontstaat er niet teveel ruis door de continue onderlinge beweging van de testmassa’s? Is de ruis van LISA’s detectoren wel laag genoeg zodat de lasersignalen er nog bovenuit komen na hun miljoenen kilometers lange reis? Na twee jaar testen bleek dat de technologie meer dan klaar is om aan de vereisten voor LISA te voldoen.


Nederlandse bijdragen

Credit: SRON

Fotodiodes

De ‘quadrant photo receivers’, kortweg QPRs , registreren de infrarode laserstralen tussen LISA’s drie satellieten, met daarin afgedrukt voorbijkomende gravitatiegolven, en vormen daarmee LISA’s ‘ogen’. De laserstralen hebben een vermogen van 1 Watt, maar divergeren tijdens hun 2,5-miljoen kilometerlange reis zodanig dat er slechts 250 picoWatt overblijft. Het interferentiesignaal heeft dan ook een amplitude van minder dan 1% en is bovendien ‘heterodyne’ hetgeen betekent dat het varieert met een frequentie in de orde van MHz. Een van de grote uitdagingen is dan ook om de ruis voldoende laag te krijgen. 

Per satelliet zijn er 24 QPRs nodig, om niet alleen de 2,5 miljoen km te meten met een precisie van 1 picometer, maar ook andere afstanden binnen het meetsysteem om die picometer meetnauwkeurigheid te waarborgen. Bovendien is elke QPR dubbel uitgevoerd. Een QPR bestaat uit een millimeter-grote fotodiode, uitleeselektronica en een vormvaste behuizing. De ontwikkeling van de fotodiode is door Nikhef, SRON en de Nederlandse bedrijven Bright Photonics en Smart Photonics ter hand genomen. SRON en Nikhef hebben daarvoor in 2019 een startimpuls gekregen vanuit de Nationale Wetenschapsagenda en in 2021 een NWO-M subsidie. De behuizing, met een instelmechanisme om de fotodiode met micrometer-nauwkeurigheid uit te lijnen tegen de laserstraal, wordt ontworpen door SRON en Nikhef. De uitleeselektronica, ook cruciaal voor een laag ruisniveau, wordt ontworpen door KU Leuven en het Belgische bedrijf Magics, met ondersteuning van het Albert Einstein Instituut in Hannover (Duitsland).

Point-ahead angle mechanisme

TNO ontwikkelt prototypes voor het richten van delen van de optica: LISA's bril. Hiermee kunnen bijvoorbeeld de laserstralen precies uitgelijnd worden. De 2,5 miljoen kilometer tussen LISA's drie ruimtevaartuigen varieert namelijk continu binnen een marge van ongeveer tienduizend kilometer. Gelukkig gaat dat zo geleidelijk dat het de metingen niet verstoort. De hoek tussen twee ruimtevaartuigen, gezien vanuit het derde vaartuig, verandert ook continu. De laserstralen moeten daardoor vaak worden bijgericht. TNO ontwikkelt hiervoor mechanismes die met een nauwkeurigheid van milliboogseconden kunnen richten, wat neerkomt op het aanwijzen van een dubbeltje op de Eiffeltoren vanuit Nederland.

Credit: SRON

Mechanism Control Unit

Een centraal onderdeel van LISA is de optische tafel, waarvan er zes in LISA zitten; twee op elke satelliet. Deze tafel is een ronde glazen schijf met een diameter van circa dertig centimeter waarop tientallen optische componenten bevestigd zijn, waaronder twaalf QPRs, maar ook een aantal mechanismen. Deze mechanismen kunnen door het draaien van spiegels of andere optische elementen een laserstraal bijsturen, of wisselen naar een laserstraal van een back-up laser. Daarvoor is elektronica nodig die de posities van die elementen nauwkeurig uitleest en verandert. Dit noemen we daarom de ‘control elektronica‘ genoemd. Voor elk van de drie types mechanismen op de optische tafel van LISA is specifieke elektronica nodig, die samen gebracht worden in de zogenaamde ‘mechanisms control unit’ (MCU); één unit voor elk van de zes optische banken. De drie types van mechanismen worden ontwikkeld door drie verschillende partijen, uit Nederland, België en Tsjechië. Het Nederlandse mechanisme is het Point Ahead Angle Mechanism (PAAM, zie het stuk hieronder) dat ontwikkeld wordt door TNO-Delft. De control elektronica daarvoor wordt ontwikkeld door SRON.. SRON is ook kandidaat om de eindverantwoordelijkheid te krijgen over de MCU. Dit behelst het opstellen van de eisen voor de drie elektronische boards zodat ze in de MCU passen, het integreren van deze boards in één behuizing, de ontwikkeling van een digitaal elektronica board voor de input/output van signalen naar buiten en de verdeling en omzetting van elektrische spanningen naar de verschillende boards.

Software

Het Nederlandse consortium wil ook bijdragen leveren aan de software, die bij zwaartekrachtsdetectoren een grotere rol speelt dan bij conventionele telescopen. LISA kan immers niet op een klein stukje hemel richten en ziet de hele hemel constant, zodat de software onderscheid moet maken tussen de veelvoud aan signalen uit allerlei richtingen die de satellieten continu aan het trillen brengen op meerdere frequenties en amplitudes. Bovendien kan LISA geen gebruik maken van een interne kalibratiebron. Daarom moet ze steeds in de data zoeken naar betrouwbare signalen van bronnen uit de ruimte en die vergelijken met de signalen van interessante bronnen. Verder kunnen zwaartekrachtsgolfdetectoren en conventionele telescopen elkaar versterken door gelijktijdig naar hetzelfde verschijnsel te kijken. Voor die afstemming is ook software vereist. LISA-NL staat klaar om bijdragen te leveren aan de software op al deze terreinen.

Specifiek wil LISA-NL onderzoeken wat de relatie zal zijn tussen de kalibratie vooraf op de grond, en de in-flight kalibratie. En het consortium wil met LISA’s simulatie-software bepalen aan welke vereisten een conventionele telescoopobservatie moet voldoen om iets toe te voegen aan LISA-observaties. Om deels het probleem op te lossen van de vele signalen die tegelijkertijd LISA overspoelen, wil LISA-NL software ontwikkelen op basis van machine learning en hierarchical identification.

Verder wil het consortium voor haar eigen fotodiodes en het point-ahead angle mechanisme een nieuw ruismodel ontwikkelen, met speciale aandacht voor de koppeling daartussen, om te zeker te weten dat ze niet teveel ruis produceren.